In Deventer had ik al gauw de trouwakte van Jan Baptist en Beatrix te pakken. Maar dat was lang niet alles. Zo vond ik in het boek ‘Nieuwe Burgers 1337 - 1863, deel 3 O-Z (Rode serie 122) dat “Johan Baptiste Petit Jan van Parijs” in juni 1652 burger van Deventer was geworden. Verder vond ik dat hij in de Korte Bisschopsstaat woonde en op 29 september van dat jaar zich met een attestatie bij de hervormde kerk meldde. Helaas werd nergens in deze gegevens het beroep van Jean Baptist vermeld. Ik vond ook de attestatie van Beatrix Roccataliata, die zich bij de hervormde kerk meldde op 24 juni 1649, dus drie jaar voor haar huwelijk met Jean Petit, en uit GOOR kwam. Zij ging in de Polstraat wonen. Uiteraard raadpleegde ik de doopboeken, waar ik hoopte de dopen van Jean, Maria en Catharina Christina te vinden. Ik vond inderdaad twee dopen, die van Jean en Antoni Steven. Jean was de oudste, en als die niet overleden was, dan moest dit de pruikemaker Jean Petit zijn, die met Dorothea van der Schilden was getrouwd. Jean werd als Johan gedoopt op 21 juni 1653. Antoni Steven was een nieuwe naam voor mij en waarschijnlijk zijn dat de namen van de vader van Beatrix. Mogelijk heette die Antonio. Een doop van Beatrix Roccataliata zou ik echter niet vinden, want van die tijd zijn in Goor geen dopen bewaard gebleven, of werden dopen helemaal nog niet genoteerd. Antoni Steven werd gedoopt op 17 juni 1656 en na die tijd vond ik niets meer. Mogelijk dat ze al naar Amsterdam zijn gegaan, maar dan miste ik dus de dopen van Maria en Catharina Christina. Behalve de doop van Catharina Christina en die van Maria Petit, kon ik ook de begrafenis van Maria Petit niet vinden. Door het verhaal over Johanna Brinkhuijsen, wist ik inmiddels dat Maria Petit nog leefde in 1708. Maar als ik bij begraafgegevens keek op Maria Petit die tussen 1708 (de affaire Johanna Brinkhuijsen) en 1722 (trouwakte van zoon Carel Harmen) overleden moest zijn, vond ik er verschillende, maar ik kon nergens uit opmaken - tenzij de naam van de man erbij stond - welke Maria Petit het was. Maar bij het Googlen op internet was ik terecht gekomen op de site van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis en daar kwam ik een stukje tegen over Maria Petit, waar gesuggereerd werd dat ze in 1742 was overleden, gegevens die uit het naslagwerk van Coffeng vandaan kwamen. Maar ook met dat gegeven kon ik de begrafenis niet vinden. Ik heb het Instituut van Nederlandse Geschiedenis een mail gestuurd en kwam zodoende in aanraking met Anna de Haas. Ik heb haar alle informatie die ik intussen had gevonden gestuurd en van haar heb ik diverse tips gekregen om te zoeken naar nadere gegevens. Ondertussen ging Anna de Haas ook verder met zoeken. Twee tips die ik van haar kreeg bleken bizonder waardevol te zijn. De eerste betrof de attestatie waarmee Jean Baptist Petit en Beatrix Rocataliata in Amsterdam kwamen. Anna de Haas had deze bij het CBG in Den Haag gevonden. Niet uit Deventer, maar uit Harderwijk was het gezin naar Amsterdam gekomen. Ze meldden zich met de attestatie bij de Waalse kerk op 12 november 1662. Ik heb de attestatie in Amsterdam teruggevonden. Uiteraard ben ik naar het Archief in Harderwijk geweest om naar de doopgegevens van Maria en Catharina Christina te zoeken, maar daar werd ik teleurgesteld. De doopboeken van die periode zijn verloren gegaan tijdens “het rampjaar”, 1672. Ik heb in allerlei andere boeken gezocht of ik iets kon vinden over de Petits, maar helaas niets kunnen vinden. De andere verrassing waarmee Anna mij verraste was het testament van Maria Petit. Het huwelijk met Eldert Ossenhuijs was geen succes en bij een hevige ruzie in 1707 verliet Maria het huis en trok in bij haar zoon Francois en dochter Johanna. Nog geen jaar later barstte de affaire Johanna Brinkhuijsen los en in december van hetzelfde jaar 1708 besloot Maria Petit haar testament op te maken. Ik ben hier heel blij mee, want hier worden haar vier nog levende kinderen bij name genoemd, waaronder mijn voorvader Carel Harmen Brinkhuijsen. In onderstaand fragment zijn “haar vier kinderen met name Frans, Joanna, Maria en Karel Brinkhuijs duidelijk te herkennen. Hermanus Brinkhuijsen en Maria Petit lieten 12 kinderen dopen, waarvan deze vier het dus haalden. Wie Maria Brinkhuijsen was kan ik niet met zekerheid zeggen, omdat er op 26 december 1686 een Maria werd gedoopt en op 4 februari 1689 een Maria Margaretha. Van de Maria die bleef leven heb ik verder niets kunnen vinden in Amsterdam. Misschien is zij, net als Johanna, nooit getrouwd geweest.